Terebess Asia Online (TAO)
Index

Home

Vlaamse haiku

 

Paul Berkenman (1926-2002)

De cactus op de kast
heeft een bloempotje aarde
om cactus te zijn.

Mijn reuzenschaduw
wordt onder elke lantaarn
de schaduw van een dwerg.

Een ruiterstandbeeld,
achter de kont van het paard
het oorlogskerkhof.

In de kathedraal
busladingen toeristen,
één vrouw voor de Mis.

Zelfs bij klokgelui
zit hij roerloos in het galmgat,
de oude duiver.

We vieren feest.
Tienduizend lampjes
verdoven de sterren.

Over het spiegelbeeld
van de kale boom
drijven zijn bladeren weg.

Het ballonnetje
laat voor het eerst van zich horen
nu het uiteenknalt.

De klok van de buren
bimbamt middernacht.
Het papier blijft wit.

Twee meeuwen vliegen
over zee naar de zon toe.
De zon gaat onder.

 

Willy Cuvelier

Gevelde boomstam.
Een traan van hars
breekt de jaarringen.

De oude linde –
een geur van bloesem
en dorpslegenden.

Drukkende hitte –
twee gekleurde waaiers
praten met elkaar.

In de gordijnen
spelen zon en zomerbries
een schimmenspel.

Op het dak
van de huisjesslak
een sneeuwvlokje.

Het zachte tikken
van de witte blindenstok
onder de bloesems.

Nieuwjaarsochtend –
de specht klopt op de boom
van gisteren.

In het tarweveld
blaast de zomerwind een doolhof
en verdwaalt erin.

Een tijdloos leven
in de schaduw van een linde
de zonnewijzeer.

In de ochtendzon
hobbelt mijn lange schaduw
over kasseien.

De paardenmolen 
draait in tegenwijzerzin
naar mijn kindertijd.

aan het strakke touw
schrijft de vlieger in de lucht
vrijheidvrijheidvrij

 

Diederik De Beir (1957-)

Kathedraal van Reims -
het azuur van de rozet
brandt in de koelte.

Mijn ouderlijk huis.
Voor het raam zal moeder
mij nooit meer uitwuiven.

Beelden in het park -
bij de klokslag van de  dom
de galm van het brons.

Vingertopjes hoog
vliegen lieveheersbeestjes
door de zon naar zee.

Hoe regendruppels
neerkletteren op het plein
vol plataanblaren.

 

Maria De Bie-Meeus

Hoe donker de dreef -
alleen een dode boom
laat stukjes hemel zien.

Het kleine meisje
met grassprietjes versiert ze
haar zandbaktaart;

met nieuwe laarsjes
over de wolken lopen
dwars door de plassen

een stukje zon
en een halve regenboog
samen in de goot.   

Voetje voor voetje
vertellen oude vrienden
jeugdavonturen.

 

Bernard de Coen (1965-)

De carnavalstoet –
Hoge kinderen vangen
voor een heel jaar snoep.

De oude poedel
houdt zichzelf aan de leiband
(- als het dan toch moet -).

Op de terugweg
streelt hij zachtjes haar gelaat,
kilometers lang.

Een mens koestert hoop,
jaren; hij laat die varen.
Dan gebeurt het toch.

Van Pest tot Buda,
hand in hand in zijn jaszak,
neuzen in de wind.

Of hij haar herkent.
Zij is nog geen haar veranderd.
Hij lijkt wat kaler.

De wereld eindigt
aan de rand van haar nagels.
Drukke agenda.

Een dikke bromvlieg
zoemt de slaapkamer binnen
en daarna weer uit.

Grote vakantie –
Trappers van een aanhangfiets
draaien doelloos rond.

Nooit bij stilgestaan:
Sinterklaas valt in de herfst
beweert zijn dochter.

Aan zijn moeders graf
eventjes controleren
of hij bereik heeft.

 

Staf De Gruyter (1945-)

De winter gaat heen.
Geregeld komt een kater
op het pad zitten.

Deze lentenacht
eindigde in vogelzang
en pruimenbloesems.

De brede zandweg
is een paadje geworden
na de regenbui.

Twee fietsen liggen
in het dichte struikgewas,
bijna valavond.

Een rij canada's
op hun kop in het kanaal,
omkranst door wolken.

In de avondzon
kijkt de blinde voor zich uit;
hij lacht gelukkig.

De berk kleurt geelbruin.
Telkens als er een blad valt,
wordt de herfst kouder.

Het is bijna Kerst.
In het hoenderhok zie ik
geen kalkoenen meer.

Bevroren vijver:
over het ijs stapt een gans
naar de overkant.

Een witte poes stapt
heel voorzichtig door de sneeuw
pootje voor pootje.

 

Annie De Paepe (1950-)

Zijn ogen glijden
als een ladderende kous
over mijn benen.

Bomen verliezen
hun bladeren, ze ruisen
zich kaal in de wind.

Een streepje muziek
met flarden van gesprek
op zomers terras.

 

Hubert De Splenter

Geruisloos trillend
een broze waterjuffer,-
plots daar en weer weg.

Winter zonsopgang.
Een rode reuzenperzik
op kristalsuiker.

September valavond.
Een late vlinder verlaat
zijn afkoelende muur.

Midzomeravond.
Zwaluwen wuiven nog vlug
de avondzon toe.

Nauwelijks geland
op mijn hoge boom, kantelt
de kraai alweer weg.

Een ekster ruimde
de barbecuerestjes op,
keurig in slipjas.

Slechts twee paukenslagen
moest hij doen, maar wel precies,
en in smoking.

Er stond volgens
de huis-aan-huis predikant
iets ernstigs voor de deur.

Opa wordt oud, hij krijgt
de kinderveilige sluitdop
niet meer open…

Miezerig weer.
In het circus schminkt een man zich
een blij gelaat.

Ze vroeg het zich af:
hebben waterjuffers ook
een hartje dat klopt?

Het mooie standbeeld:
een dichter door de duiven
opnieuw gewaardeerd.

 

Leo Dumon (1950-)

Het lege strand,
de zee schikt de zandkorrels
en mijn gedachten.

Heel vaak sta je -
naast me - ik voel je hand - als
was je nooit dood 

Schelpen spoelen aan
de zee legt ze mooi bijeen:
de nieuwste zeegrens.

Na de wandelaars
ritselen alleen bladeren
zacht in de wind.

Langs razende auto's:
een berm vol wilde bloemen
en een huisjesslak.

Zijn penseel tekent
in enkele trekken alles
met iets van niets.

Met tuinlicht lezen.
Op het laatste blad landt zacht
een nachtvlinder.

Pas uit het eitje
weeft het spinnetje een draad
en vliegt dan mee.

 

Ferre Denis (1939-)

In het station
lopen de reizigers heen en weer;
heen en terug.

Aan de vijverrand
een monnik in oranje;
de lotusbloem geurt.

Het betonnen paaltje
in de parkeergarage;
ik hoorde het staan.

In de discobar
taxeert een kerel van ver
hoe ver hij kan gaan.

Bij de haarkapper
wordt het wereldgebeuren
tot dorpsniveau verknipt.

De rozen geuren
zacht in de avondkoelte;
ik voel haar warmte.

Verhuizers dragen
in zes kartonnen dozen
haar leven buiten.

Een nieuw naambordje
in de gang van het rustoord;
moeder zegt niet veel.

In het ziekenhuis
zit hij zwijgend naast haar bed
ieder bezoekuur.

Ieder bezoekuur
is te kort om veel te zeggen
met weinig woorden.

de seizoenen

naast de parkvijver
tussen de kale bomen
jong wilgengroen

felle middagzon -
over de korenvelden
gonzen insecten

vele herfstasters
bloeien in haar tuintje -
ze plukt ze niet meer

ijzige koude
ademwolkjes lossen op
in de ijle lucht


eenzaamheid

ik hark in mijn tuin
de verdorde bladeren
aan moeder denkend

alleen de bewoners
van het bejaardentehuis
vieren haar verjaardag

in de oude eik
zijn de initialen
uit elkaar gegroeid

de oude man zoekt
op de wekelijkse markt
alleen naar bekenden


kleinkinderen

kleinzoon en opa
op de uitgestoken tong
sneeuwvlokjes proeven

met een vuile dweil
kuist de kleuter de ramen -
zij helpt toch zo graag

opa, speel met mij
jij krijgt die rode auto
en ik die grote

opa en kleinzoon
bouwen met de blokkendoos
torenhoge dromen

 

Ludo Haesaerts (1945-)

Reeds vierenveertig.
lk tel mijn dode vrienden.
Drie vingers blijven.

Uit mijn hemdsmouwen
schuiven warempel
de handen van mijn vader.

In dat oude café
loopt de antieke hangklok
een beetje achter.

Zijn shorts nog onwennig
na een vol jaar rondlopen
in driedelig pak.

ln haar kapspiegel
bezig zichzelf te zien,-
twintig jaar jonger.

Haar ogen zoeken,
terwijl zij hem verder streelt,
naar iemand anders.

Hoe de ene vrouw
de benen observeert
van de andere.

Van lang geleden
in de oude kloostergang
de geur van boenwas.

Griekse tempel.
Glimlachende toeristen
fotograferen zichzelf.

Byzantijnse resten
door wapperend wasgoed
aan het oog onttrokken.

 

Karel Hellemans (1944-)

Laat alles vallen
en luister aandachtig
naar het Stille nacht.

De volle herfstmaan
belicht verlaten velden -
de weg blijft donker.

Chrysanten bloeien -
de belofte van het veld
rust in de nevel.

In het beukenbos
rijden twee bruine ruiters
op bruine paarden.

Plastieken beker
en plastieken lepeltje.
Hoe smaakt de koffie?

De kinesiste
rammelt je skelet dooreen
binnenin je vel.

Vanop zijn ziekbed
ziet hij aan de horizon
de zon ondergaan.

Sprakeloos staan wij
en wachten op het wonder
van nieuwe bloei.

De grote schoonmaak; -
in het behangpapier
blijft het kruis ingeprent.

Tot voor de kerkdeur
liggen kleurige slingers
tussen confetti.

In de lege straat
lantaarnlicht op verse sneeuw -
de vierde kaars brandt.

De karnavalstoet.
Op de schouders van vader
host de kleuter mee.

 

Willy Leenders (1935-)

Op haar hippe trui
zeventien lettergrepen –
daar zit iets achter.

Blinkend in de zon
schuift een vliegtuig rakelings
langs een regenboog.

Nu ik ouder wordt
hebben de meisjes alsmaar
bollere borsten.

In de vier maal vier,
om de giraffen te zien,
reikhalzende mensen.

Ze rijden steeds links,
de averechtse Britten -
hun stuur staat verkeerd.

Na de Japanreis,
nog kleiner dan het al was:
het bonzai-boompje.

 

Roland Leune (1951-)

De kille herfstwind
neemt  de koeien te grazen
op de schrale wei.

Achter het gordijn,
de trage gang van de maan –
slapeloze nacht.

Voorbij de heuvels,
heel ver weg, een doffe dreun –
de oorlog nadert.

Festivalweide,
een rondtollende windhoos
herschikt het zwerfvuil.

Bliksemschichten
boven de kurkdroge hei –
het weer speelt met vuur.

De wasmachine:
voor sokkenparen een kans
om uiteen te gaan.

Zaden in de grond –
na de frisse onweersbui
grijpen zij hun kans.

De forsythia
fris uitgedost in het geel –
lentekampioen.

Met lede ogen
kijkt hij toe hoe de oogarts
hem een bril voorschrijft.

Die boze wereld:
alleen in zijn eigen hoofd
voelt hij zich veilig.

Uit de kippenren
weerklinkt plots druk gekakel –
het ei van de dag.

Overstromingen –
in de maalstroom rondtollend,
een onthoofde pop.

 

Régine Lievens (1953-)

De weerkaatsing
van zon op okergele muren
verwarmt het plein.

Clivia in bloei.
Oranje-rode knoppen,
zomer in de herfst.

Een harde klap
kondigt de stilte aan -
de prior struikelt.

De chique avenue -
koolzwarte ogen smeken
om een aalmoes.

Twee kunstwerken.
Het beeld draagt onder zijn arm
een vers gesponnen web.

Gedenkstenen.
Een deken van klimop
herenigt de broers.

De kat en de kraai
kruisten elkaars pad -
sporen in de sneeuw.

de weg slingert zich
een weg door het landschap
in en uit het groen

in de zen-tuin
wandel ik met mezelf
een duifje drinkt mee

in de drukte
staat hij nederig op wacht,
de bedelmonnik

avondrood -
speelse poesjes bemiddelen
een burenruzie

een rij bidprentjes
op de kapotte piano -
het liedje is uit

 

Bart Mesotten (1923-2012)

Barre oostenwind -
het sap houdt zich verborgen
diep onder de grond.

Mei-avond. Verder
dan de andere vogels
de roep van de koekoek.

Witte wolken
zijn vastgelopen in de wei -
kersenbloesems.

Ik rijd negentig.
In mijn auto zweeft rustig
een wilgenpluisje.

Mijn nieuwe scheerkwast:
na drie maanden is hij
zijn wilde haren kwijt.

't Is volmaakt windstil.
Opeens ritselt een klad sneeuw
van de sparrenboom.

Mijn bejaarde buur.
Niet verder dan zijn brievenbus
heeft hij sneeuw geruimd.

Vijf vriendinnetjes -
een hele metro-wagen
vol gekwetter.

Als niemand het ziet,
ruik ik aan een roos in de tuin -
ik, een volwassen man.    

Het leeglopend bad:
knieën en buik stijgen op
als drie atollen. 

Grasperk in 't voorjaar:
evenzoveel eendedons
als madeliefjes.

Het is Paasochtend
en nog duister. Een lijster
lokt licht uit de nacht.

Heel ver: het zingen
van aambeeld en hamer.
Het breekt de stilte niet.

De windmolen houdt
het grote wiekenkruis hoog
boven de huisjes.

Na het kruimelfeest
verdwijnen sneeuw en vogels.
Eeuwig afstand doen.

Vrijdag en maandag
praten de verkoopstertjes
over slechts één ding.

De tweede tuinstoel
laat ze staan, ofschoon haar man
al een maand dood is.

De vijftiger voelt
dat ze hem bekijkt. Hij trekt
zijn buik in. Langzaam.

In het metro-station
aan de overkant een vriend
onbereikbaar ver.

Een oude engel
vloog zich klem in een kerstboom -
maar hij ademt nog.

Het begint te sneeuwen.
In de achteruitkijkspiegel
mijn zwarte sporen.

 

Guido Ruyssinck (1937-)

Lente
vandaag is zelfs haar truitje
lichtgroen.

Alsof hij het nieuws
met open armen ontvangt
leest vader zijn krant.

De vijf cipressen
strelen met hun schaduwen
de oude zerken.

die vrijdagavond
resten van 't boeddhabeeldje
slechts witte scherven

Ach, laat dat vliegje
maar meegenieten van mijn
gebakken eitje.

Campingavond
Luisteren naar vrienden
en de nachtegaal.

najaarsnevel
het geelt reeds in de wilgen
mijn pijp smaakt anders

zelfs bij volle maan
zag ik nooit het krekeltje
dat ergens sjirpte

nu reeds avondrood –
verdriet en vreugdetranen
amper opgedroogd

Op het nieuwe graf,
de aarde ligt nog verhoogd,
een houten kruisje.

Hoe mooi toch dat rood...
strooi straks een snuifje van mijn as
tussen klaprozen.

 

Marcel Smets (1925-2005)

Laatzomeravond
het schaap zoekt nog wat te drinken
diep in de emmer.

bij scherpe wind
wandelt stilte in de straat
decembermorgen

winteravond
de schapen staan stil bijeen
te verdonkeren


DE WEIDE

wit licht
in bomen bevroren
ijzel-stil

dagen van nevel
de zon bijna vergeten
de bomen roerloos

de morgen komt grijs
de goede bomen zwijgen
laten de regen


HET LAND

tussen hoge muren
ligt een kleine vogel
doorweekt van regen

de korte kreten
rondom de vuilniswagen
in de morgenmist

één schoen ligt
in het midden van de weg
maat drieenveertig

flarden nachtmuziek
buiten zij sluit de ogen
van de man die stierf

een oud klooster
bijna leeg van monniken
stilte in stilte

het zwijgen
onder mijn voeten
als wij alleen zijn

een roek vliegt over
en een nieuwe dag begint
stil zijn als bomen

 

Frans Terryn (1938-)

Dichter en dichter
komen de twee snoeischaren –
een burenpraatje.

Eenzaam op het strand
een pop met in haar oogjes
het blauw van de zee.

 

Guy Vanden Broeck (1949-)

Onder de bomen
kleden de kleuren zich uit
voor een zwoele nacht.

Klasreünie –
op de speelplaats, in een hoek,
dode bladeren.

Onder het maanlicht
dakpannen bestrooid met sneeuw –
goesting naar wafels.

De duif op haar tak
schurkt zich een plek voor de nacht –
het sneeuwt oude sneeuw.

Zo'n mooie benen
maar mijn ogen dwalen steeds
naar haar neuspiercing.

Een vallende ster –
het regent clusterbommen
boven de stad.

 

Willy Vande Walle (1949-)

In bevroren lucht
hangen takken broos als glas;
een vogelpoot krimpt.

Een opalen gloed
licht op uit het dal doorheen
eindejaarsnevel.

Naar het ziekenhuis:
kastanjebolsters liggen
leeg op het voetpad.

Radiatoren gonzen,
een koffielepel valt;
buiten waait de tijd.

Pas in den vreemde:
op zijn flatje zijn eerste
kookei; zonder zout.

Schemering tussen
bamboe in de tempeltuin:
plots een hondensnoet.

Bij de grafstenen
schieten bamboescheuten op;
niemand in gebed.

Oud is de theehut
van leem en planken en riet:
streng waakt de suppoost.

Granieten boeddha
hoog boven de tempel uit -
boven hem kraaien.

Stoeien in het hooi:
mijn kinderen beleven
de pret van mijn jeugd.

 

Herman Van Rompuy (1947-)
http://hermanvanrompuy.typepad.com/haiku/

 

Heidi van Schuylenbergh (1954-)

Grootmoeders ogen,
als zij haar kleinkind beziet,
de blik van vroeger.

Haar eeuwig leven
gleed vandaag langs me heen,
met peren schillen.

Een smalle bergweg
met zijn tweeën afdalen
in geur van jasmijn.

Azuurblauwe zee,
op het zonneterras
twee vrije zitjes.

Vandaag neem ik vrij:
op mijn kleine patio
bloeit de hibiscus.

Ik hoor de regen
bij eindeloze discussies -
hoor ik de regen.

Heel even zag ik
een witgedekte tafel
in de wintertuin.

Bij de offergang -
op ritselende briefjes
mijn handwarme munt.

Een dode vogel
in het witberijmde gras -
zo koud, zo koud is het.

De oude kater
is gegaan zonder geluid -
alleen in de nacht.

 

Geert Verbeke (1948-)
http://www.haikugeert.net

Ada, 2004:

de fietsendief
hij wacht geduldig
om het hoekje

in het heiligdom
steekt hij een kaars aan
een gratis monster

niet minder soepel
dan zijn schaduw
de lotus

een verre donderslag
ze neemt een boek
en legt zich neer

in de keuken
de geur van kruidnagel
een gebarsten pot

in geen tijd
bedkt sneeuw
haar graf

Rain, 2004:

de rivierkei
hij begrijpt het zingen
van klankschalen

de ballerina
zelfs 'sloerie' genoemd
danst nog steeds

de maan
in de plassen
blijft droog

een engel van steen
op zijn vleugeltippen
vogelpoep

een lantaarn
aan de tempelpoort
kijk uit voor de trappen

porseleinen pop
een barst in jouw gelaat
wat een stomme kat

op de tuintafel
een drietal mussen
kruimeldieven

op het schilderij
van de oude meester
een strontvlieg

na de dienst
koffie met cognac
pijnlijke stilte

hotel 'Old Pond'
kikkerbillen
en mineraal water

begrafenis
met winters weer
en harde stoelen

Kokoro, 2004:

de riksja
schudt iedereen wakker
voor wat roepies

Boeddha ogen
bekijken de apen
zonder verpinken

een oude bazaar
verkoopt houten maskers
maak geen grimassen

naaktzwemmen
draaiende gebedsmolens
pokergezichten

een havik vliegt
met enkele vleugelslagen
naar stille glijvlucht

een smerig bordeel
alleen de stoflaag
is niet te koop

 

Herwig Verleyen (1946-)

In de veldkapel
kruipt het onkruid heel langzaam
naar de eerste rij.

In de glanzende
ronding van mijn fietsbel
draait heel het landschap mee.

Slechts met haar heupen
draagt zij de kruik op haar hoofd -
Afrikaanse vrouw.

Traag glijdt de schaduw
van een buizerd voorbij.
Geen blaadje beweegt.

Onder de meidoorn
komt een karper lucht happen -
zijn rug vol bloesems.

In de winterkruin
van de beuk hangt de hele
sterrenhemel.

Onder jagende
wolken trekt een huisjesslak
langzaam haar slijmspoor.

Augustushitte.
Een kraai hapt naar een vliegje
en dommelt weer in.

Een regenwolk sleept
haar uitgerafelde rand
over de vlakte.

Die grote stilte.
Het vallen van sneeuwvlok
op sneeuwvlok.

 

Paul Vyncke (1927-)

Ver aan de einder
over een grijsgrauwe zee:
een streep blauw water.

In holle kinkhoorns
hoor ik de roep van de zee,
uit mijn kindertijd.

Een rij platanen
belommert de dorpsherberg
“Onder de linden”.

Een blinde keeshond
trekt zijn beschonken baasje
naar een lantaarnpaal.

Een geknotte wilg,
naast de open snoeiwonden
jeugdige twijgen.

Aan een kinderhand
omzichtig aan land gebracht,
een emmertje zee.

Oma's nazomer:
haar kleinkinderen in huis,
opa in de tuin.

Op de vleugelslag
van het gele koolwitje
vlindert een zomer.

Op de zeewijding
zegent de regen milder
dan de kale kwast.

Twee halve harten
in de berkenbast gekrast,
groeiden uit elkaar.

Dromend op de pier
vaar ik sluiks het zeegat uit,
zonder waterspoor.

Bij het luid gedruis
van de bruisende branding
fluister ik haar naam.

 

Jean-Marie Werrebrouck (1952-)

Een verwenkoffie
aan een tafeltje alleen –
even wennen toch.

Om niet te storen
loopt ze op kousenvoeten
in draf de trap af.

De oude garde
bespeelt de nieuwe lichting –
overtroeven troef.

Oma's bonsaibos,
door een afgeweken bal
in één klap gerooid.

Slechts het brilletje
doet een vermoeden rijzen:
dames op leeftijd.

De laatste spreker
begint toch af te ronden
en af te ronden.